Onzichtbare ruimte, zichtbare zorg- een relationele houding als maatschappelijke nood
- kimberly wouters
- 12 mei
- 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 20 mei
Toen ik de term "zorgarchitectuur" voor het eerst hoorde, klonk die vooral zwaar, wollig en moreel ‘hip’. Het leek het paradepaardje van post-corona tentoonstellingen en lezingen, waar architecten zich konden wentelen in maatschappelijke relevantie. Ik ging er niet naartoe. Niet uit desinteresse, maar omdat het aanvoelde als een vorm van zelflegitimatie, niet als echte betrokkenheid. Vandaag kijk ik daar anders naar. Niet omdat het academisch discours plots overtuigender werd, maar omdat zorg een gezicht kreeg aan de keukentafel. Ouders die hun woning wilden delen met hun kinderen of voor hun zorgbehoevende dochter een plek zochten dichtbij huis. Geen expo, geen theorie, maar concrete levensverhalen die vroegen om nabijheid, autonomie en ruimte om samen te leven zonder elkaar te verliezen.

Vanaf dat moment begreep ik: zorg hoort niet in een aparte architecturale categorie. Er is niet zoiets als zorgarchitectuur, er is alleen architectuur die zorg draagt – en architectuur die dat niet doet. Elke architect die maatschappelijke verantwoordelijkheid opneemt, hoort zorgzaam te ontwerpen.
Zorg als houding
Zorg in architectuur gaat voor mij niet over bredere deuropeningen of toegankelijke hellingen – al zijn deze essentieel. Het gaat over een houding: ontwerpen met aandacht voor relaties, afhankelijkheden, kwetsbaarheid en ritme. Zorg begint en eindigt thuis. Onze manier van wonen – hoe we bouwen, organiseren en verdelen – ligt aan de basis van vele problemen: eenzaamheid, woningnood, zorgcrisis. We zijn gewend geraakt aan een woonmodel waarin elk gezin zijn eigen afgesloten unit heeft, ver weg van familie of gemeenschap. Autonomie werd een ideologie, maar sloeg om in isolatie. Er zijn alternatieven. In andere culturen is samenleven vanzelfsprekender georganiseerd: multigenerationeel wonen, wooncoöperaties, cohousing. Maar ook dichter bij huis kennen we tradities van gedeeld wonen: begijnhoven, kloosters. Misschien is het tijd om die logica opnieuw te durven denken.
Zoals Halewijn Lievens stelt: "De zorg wordt niet enkel onzichtbaar gemaakt, men zou kunnen stellen dat zij tot op zekere hoogte zelfs overbodig wordt gemaakt door het wonen zo te organiseren dat mensen beter in staat zijn om voor zichzelf en hun naasten te zorgen."
Wonen herdenken: een praktijkvoorbeeld
Een project uit mijn eigen ontwerppraktijk illustreert dit. Een tentwoning uit de jaren 1970 met split-level structuur – op het eerste zicht ongeschikt voor zorgbehoevenden met mobiliteitsproblemen waar de huidige bewoners mee kampen. Er zijn namelijk te veel niveauverschillen die ontoegankelijkheid van verschillende ruimtes haast verzekeren. Maar naast deze uitdagingen schuilt potentieel: twee opritten, een ruime garage op tuinniveau, aparte toegang. De oplossing is een transformatie naar een meergezinswoning, een hedendaagse kangoeroewoning waarbij de dochter en haar gezin de hoger gelegen vertrekken met split-levels betrekt en de ouders een eigen unit op het gelijkvloers- voorheen de garage mits kleine uitbouw zonder niveau verschillen betrekken. De dochter is gericht op het zuidwest- de straatzijde, de ouders op de tuin: de noordoostzijde. Elk heeft zijn autonomie, maar er is ook een cruciale extra: een gedeelde tussenruimte.
Geen privéruimte. Geen gemeenschappelijke keuken: a third place, een plek die zich tussen beiden nestelt, niet volledig toe-eigenbaar, maar ook niet vrijblijvend. Een plek voor ontmoeting zonder verplichting. Voor nabijheid zonder verstikking. Een ruimte die ook ingezet wordt bij familiefeesten, of stil gebruikt wordt op een willekeurige ochtend of als toegang naar de tuin voor de voorzijde van de woning.*
De third place als zachte kracht
Deze third place is geen gang of technische tussenoplossing. Het is geen gadget uit een handboek. Het is het kloppend hart van zorgzame architectuur. Een plek die ruimte geeft aan relationele dynamiek: ruimte die beweegt met de nood aan nabijheid of afstand. Soms is dat een inpandige kamer zoals bij het praktijkvoorbeeld, soms een tuinpad langs een haag met een bank onder een boom bij een zorgunit in de tuin. Het zijn ruimtes die niet voorschrijven, maar uitnodigen.
Architecturaal vraagt dit subtiliteit. Aanwijzingen in plaats van regels. Structuren die gedragen worden door menselijke interactie. Er is slechts één regel die ik zou durven vastleggen: deze ruimtes moeten werk op menselijke maat zijn.
Architectuur als zachte structuur
Zorgzame architectuur is geen typologie of stijl. Het is een manier van werken die vertrekt vanuit relaties. Vanuit het luisteren naar wat nodig is, op een specifieke plek, met specifieke mensen. De third place is de veruitwendiging van die houding. Een fluïde plek, een zacht iemandsland waar zorg kan ontstaan – zonder schaamte, zonder betutteling, zonder heldenrol voor de architect.
In tijden van vergrijzing, vereenzaming en groeiend sociaal isolement, is er nood aan architectuur die durft te zorgen. Niet door paternalistisch te sturen, maar door ruimte te maken. Voor ontmoeting. Voor keuzevrijheid. Voor nabijheid en afstand.
We ontwerpen geen gebouwen. We ontwerpen kaders voor samenleven. En als we dat goed doen, kunnen ook zachte structuren stevig zijn. Zorg is geen last. Het is een kans. Zorg is geen typologie. Het is een houding die architectuur zichtbaar maakt.
Ruimte die ademt. Ruimte die doet zorgen.
~Ar. Kimberly Wouters
*Het project is maatwerk en nog a work in progress bij het publiceren van dit verhaal.
Comments